WELKOM



op het weblog van de onderzoeksgroep Scenografie van het Lectoraat Theatrale Maakprocessen.

Alweer geruime tijd huisvest de faculteit theater de BA-opleiding Theatre Design, een discipline die oorspronkelijk ontstaan is vanuit de bemoeienis van architecten en beeldend kunstenaars met de visuele aspecten van het theater.
Binnen de onderzoeksgroep Scenografie van het Lectoraat wordt onderzoek gedaan naar de invloed van het werken op en vanuit locaties op theatrale maakprocessen en op de ontwikkeling van de dramaturgie van het beeld.
In 2006 zijn een aantal onderzoeksactiviteiten gestart gericht op het volgen, documenteren, beschrijven en analyseren van maakprocessen binnen het domein van beeldend locatietheater.

Hoofd van de onderzoeksgroep is Henny Dörr, die zich laat bij staan door een kenniskring bestaand uit: Trudi Maan, Marcel Alberts, Marcel Dolman, Liesbeth Groot Nibbelink, Thijs Hazeleger, Willemien Bronkhorst en Anne Karin ten Bosch.

Eigenaar van dit weblog

Mijn foto
Hoofddocent en onderzoeker aan de HKU, Faculteit Theater, Hoofd Opleiding Theatervormgeving aldaar.

woensdag 11 maart 2009

DE BAAS OVER DE RUIMTE: VAN OPSLAGLOODS NAAR KAASPAKHUIS



Het Gezelschap speelde de afgelopen jaren verschillende versies van het stuk Alice#2 van Paul Pourveur, waarbij de voorstelling diverse keren van locatie is veranderd. Lees het materiaal van Thijs Hazeleger.....

© Thijs Hazeleger, 29-06-2006, Utrecht – In het kader van het Lectoraat Theatrale Maakprocessen van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, Faculteit Theater – Gesprek met de makers op 24-04-2006 te Hoorn

Een onderzoek naar het maakproces van de locatievoorstelling Alice #2 van theatergroep Het Gezelschap

Theatergroep Het Gezelschap uit Hoorn waagde zich de afgelopen tijd aan een interessant project. Na de succesvolle locatievoorstellingen van Alice #2 in een voormalige opslagloods in Hoorn nestelde de groep zich in een oud kaaspakhuis in Alkmaar, om de tekst van Paul Pourveur opnieuw te ensceneren. Van een grote, donkere en vieze loods verplaatsten de makers van Het Gezelschap zich naar een veel kleinere en lichtere ruimte in de binnenstad van Alkmaar. Hoe ga je om met de 'oude' voorstelling als je in een nieuwe ruimte staat met dezelfde tekst en dezelfde spelers? Op welke manier verschillen de maakprocessen op de twee locaties van elkaar? Een reconstructie.

Het begon allemaal in december 2005, toen regisseur Lyda Tijsen samen met het productieteam de nieuwe ruimte in Alkmaar ging bekijken. De veel kleinere en lichtere locatie bleek al gauw geheel andere mogelijkheden te bieden dan de gigantische donkere loods in Hoorn die Het Gezelschap een paar maanden eerder tot haar beschikking had. De locatie, een lege ruimte van een voormalig kaaspakhuis (die momenteel in gebruik is als expositieruimte Kunsteyssen) was een soort ‘badkamer’ vol steunpilaren en geplaveid met talloze witte tegeltjes. Een grote liftschacht midden in de ruimte trok meteen de aandacht. Helaas bleek de lift niet te werken, waardoor de schacht eigenlijk alleen maar in de weg stond. Ondanks dat was regisseur Tijsen meteen enthousiast over de nieuwe locatie: ‘Het was een totaal andere ruimte dan de loods in Hoorn, die ons de kans gaf om tot een totaal andere voorstelling te komen. Ik had in mijn hoofd dat het grote verschil het ook makkelijker zou maken om de ‘oude’ voorstelling los te laten.’ Dat dat nog een hele kunst was, zou later op verschillende momenten in het maakproces blijken.

De nieuwe ruimte eigen maken
Het Gezelschap, een platform uit Hoorn waar professionele theatermakers met amateurspelers voorstellingen maken, koos voor de tekst Alice #2 van de Vlaamse schrijver Paul Pourveur vanwege de combinatie van banaliteit en poëzie in het onthutsende verhaal over een jonge vrouw die een levenskeuze maakt met een fatale afloop. Waar de makers voor de grote loods kozen om de nietigheid van de mens vorm te geven, paste het kaaspakhuis volgens hen juist goed bij het verhaal over de ondergang van een jonge vrouw vanwege de ligging van de locatie in het hartje van de stad, midden in het leven. De vorm van de tekst, geschreven in diverse filosofische en poëtische beschouwingen, vond Het Gezelschap erg geschikt om in een mix van verschillende kunstvormen aan het publiek te presenteren. Naast een videokunstenaar werden daartoe ook een choreograaf, een vormgever, een licht- en een geluidsontwerper gevraagd om mee te werken aan het project.
Hoewel de verschillende disciplines die betrokken waren bij de productie al hadden gebrainstormd over de manier waarop ze aan de slag zouden kunnen op de nieuwe locatie, waren de vier spelers nog nooit in Kunsteyssen geweest. Dat was goed te merken aan de eerste repetitie in de nieuwe ruimte. Speler Frans Stam: ‘Toen ik voor het eerst in Kunsteyssen kwam, dacht ik: hier kunnen we wel wat mee. De eerste repetitie mochten we er dan ook mee doen wat we wilden, maar dat werd helemaal niks. We leken wel een zwerm vliegen, zoals we door de ruimte vlogen met z’n allen.’ De spelers bleken al gauw een achterstand te hebben op de ervaring van de ruimte ten opzichte van het productieteam.
Het begin van het maakproces liep bovendien niet erg soepel door de onverwachte kou in Kunsteyssen, die ontstond doordat de kachels het hadden begeven. Speler Francine van Bentum: ‘Het was er niet alleen letterlijk koud, maar er hing ook een soort kille abattoirsfeer op de locatie door al die witte tegeltjes. In de loods was dat helemaal niet zo, daar was het was juist het vies en rommelig gezellig.’ De makers hadden destijds vele middagen in korte broek vertoefd op locatie om die rommel op te ruimen, waardoor ze al voor de repetities de ruimte in Hoorn konden leren kennen. Dat was heel anders in Alkmaar, waar binnen tien repetities een voorstelling moest staan. Tijsen: ‘We hebben geen of weinig tijd gehad om de ruimte eigen te maken. Typisch zo’n eerste spelopdracht is dan eigenlijk al vijf stappen te ver. Ik vroeg de spelers de ruimte te ontdekken door alles te doen wat er in ze opkwam. Dat deed dus ook iedereen, maar op zo’n manier dat het wel leek alsof ze de ruimte nog die avond moesten leren kennen.’

Eerst de techniek op orde
Het uiteindelijke ‘overwinnen’ van de ruimte door de spelers zou pas gebeuren nadat de locatie door de techniek was overmeesterd. Er waren nog veel zaken die aangepast moesten worden aan de nieuwe ruimte, voordat er daadwerkelijk begonnen kon worden met repeteren. Tijsen: ‘We hadden maar tien repetities, dus we moesten heel snel gaan bepalen hoe we de ruimte gingen gebruiken hoe we het zouden doen met techniek. Vooral de positie van het publiek bleek lastiger dan we aanvankelijk dachten. Ik wilde het publiek niet hebben als in de loods, waar we een vaste tribune hadden opgesteld. Voor de kleinere ruimte in Alkmaar had ik het idee om het publiek in ‘plukjes’ te plaatsen, verspreid over de hele ruimte, zodat ze echt onderdeel zouden gaan uitmaken van de voorstelling. Dat hebben we toen ook uitgeprobeerd, maar de zichtlijnen waren echt vreselijk door die pilaren en de lichtschacht. Daarbij was de akoestiek - die in Hoorn voortreffelijk was - veel minder goed in Alkmaar. Toen is het idee ontstaan om met live camera te gaan werken.’
Hoewel daardoor scènes die zich achter het publiek afspeelden zichtbaar konden worden gemaakt, speelde er een volgend probleem op in de beperking van de ruimte. Waar in de loods prachtig vanuit het niets beelden opgeroepen konden worden, zag je in Alkmaar meteen dat er iets geprojecteerd werd. Videokunstenaar Henk Dekker: ‘Dat betekende niet alleen dat we heel veel beelden die we in de loods gebruikten moesten weggooien, maar ook dat er op een andere manier geprojecteerd moest worden. We hebben in de eerste periode toen veel uitgeprobeerd, bijvoorbeeld met plexiglas en verdubbeling van het beeld. Op het moment dat soort experimenten gingen projecteren, kwamen we erachter dat maar een paar man dat kon zien. Op een gegeven moment kregen we in de gaten dat we iets konden doen met het raam van een apart kamertje, waarop we toen zijn gaan projecteren op een manier dat het paste in de ruimte.’
Doordat eerst de techniek op orde moest zijn, werd er pas op een heel laat moment de nieuwe mise-en-scène vastgesteld. Het begin van het proces stond helemaal in het teken van de techniek, waardoor er later pas met spel begonnen kon worden. Hoewel dat lang duurde, hebben de spelers ervaren dat de hele mise-en-scène en tekstbehandeling uiteindelijk wel binnen ‘no time’ stond en indaalde. Tijsen: ‘Het zorgt voor een soort vertrouwen dat het verhaal er al is wat je wilt vertellen, en dat je dat op het laatste moment kunt gaan vastleggen. Ik vind dat proces toch organischer dan dat je al start met een bepaalde mise-en-scène. Dat is meer plaatjes plakken. Het is meer een proces van ontstaan.’
Hoewel het qua spel wel allemaal op zijn pootjes terecht is gekomen, zijn toch niet alle disciplines even goed aan bod gekomen door de beperkte tijd. Zo was er nauwelijks gelegenheid om aan de bewegingen te werken, omdat de choreografe net als de spelers moest wachten tot de techniek klaar was. Aan de andere kant zorgde de korte periode er wel voor dat de makers gedwongen werden snel en adequaat keuzes te maken.

De oude voorstelling collectief loslaten
Het was voor het eerst dat Het Gezelschap een locatievoorstelling opnieuw heeft geënsceneerd in een andere ruimte. Het bleek voor de makers dan ook een hele kunst om de voorstelling uit Hoorn los te laten en opnieuw open te staan voor de enscenering van de tekst. Tijsen: ‘Ik had in mijn hoofd dat we alles - de muziek, dans en filmprojecties -zouden loslaten als we naar Alkmaar zouden gaan. Als je het hebt over maakprocessen is dat nog best ingewikkeld, omdat iedere productiemedewerker en speler zelf bepaalt waarop hij of zij de voorstelling loslaat. Je kunt niet zeggen: kom jongens, we gaan nu met z'n allen de voorstelling loslaten. Ik kwam er bijvoorbeeld achter dat de videokunstenaar nog heel erg in zijn hoofd zat met een aantal projecties, waarvan ik allang had bedacht dat we die eruit zouden gooien. Ik vind het best moeilijk om ervoor te zorgen dat het synchroon loopt, zodat je echt met z'n allen in het hier en nu kunt gaan staan.’
Een belangrijke factor die deze collectiviteit kan bevorderen is de tijd nemen voor voldoende overleg met het productieteam, zo heeft Het Gezelschap geleerd. Hoe kort je ook hebt om een voorstelling te maken, door van te voren een productievergaderschema te maken loop je de minste kans dat er gaten vallen in de communicatie. Tijsen: ‘Ik vind dat we in het proces eerlijk geweest gebleven tegen elkaar, maar we hadden wel meer tijd mogen nemen om te overleggen.’ Vooral in een multidisciplinaire productie is dat bijna een vereiste, zodat je elkaar niet kwijtraakt in het proces. Videokunstenaar Henk Dekker: ‘In Hoorn hadden we de afspraak dat er minimaal één iemand van het productieteam aanwezig was bij de repetitieavonden. Het hele proces door, vanaf het prille begin. Dat is heel anders dan dat je er aan het eind bij komt om de dingen aan elkaar te knopen. Je zit dan veel meer in het proces. Dan kun je ook een veelvoud aan materiaal maken, wat je later weer weg kunt gooien. We hebben in Hoorn kunnen filteren om het beste over te houden, wat ontzettend luxe is geweest.’
Er kan een positief vertrouwen ontstaan als je als eerder met hetzelfde team aan een zelfde soort voorstelling hebt gewerkt, maar als je een voorstelling in een andere ruimte een nieuwe kans wil geven, is het belangrijk dat je probeert zo blanco mogelijk te beginnen. Alleen op die manier voorkom je dat je de ‘oude’ voorstelling kopieert naar een nieuwe ruimte, zo heeft de theatergroep geleerd. Ondanks dat draag je natuurlijk wel alle herinneringen van de eerste voorstelling met je mee, aldus speler Francine van Bentum: ‘Je kunt nooit meer de ‘eerste’ voorstelling maken voor iedereen. De frisheid waarmee je tegenover elkaar staat is weg. Ook al speel je in een totaal andere ruimte, die ervaring van een eerste voorstelling maken heb je gehad.’ De spelers van Het Gezelschap hebben ervaren dat ze zichzelf opnieuw open moesten durven stellen voor improvisaties en oefeningen, en het ontstaan van iets nieuws. Tijsen: ‘Ik weet nog wel dat we bij een tekstrepetitie geprobeerd hebben een heel andere toon aan te slaan. Dat bleek ook een moeilijkheid om te overwinnen. De toon van de tekst, zoals die helemaal in je lijf zit, en daardoor weer relateert aan mise-en-scène en gevoel.’


Een andere speelstijl
De verschillende ruimtes hebben een grote impact gehad op de manier van spelen. Hoewel er meningsverschillen zijn onder de makers, wordt er over het algemeen geconcludeerd dat Alkmaar een lichte en intieme toon had, terwijl Hoorn grootser en dramatischer was. Speler Frans Stam: ‘Dat had vooral te maken met dat we door de publieksopstelling dichter op het publiek zaten. Je zag het publiek veel meer dan in Hoorn, waar het een soort zwart gat was waar je in keek.’ Dat er andere spelmogelijkheden ontstonden in Alkmaar, had niet alleen te maken met de kleinere ruimte, maar ook met de manier waarop er met licht en projectie is gewerkt. Frans Stam: ‘In Alkmaar was er meer interactie tussen de geprojecteerde beelden en ons spel. Dat had te maken met dat er in Hoorn achter ons geprojecteerd werd, waardoor we die beelden niet eens zagen. Door te ‘luisteren’ naar het beeld ontstonden er meer spelmogelijkheden in Alkmaar. Dat komt door de ruimte, maar ook door de keuze van het licht. In Hoorn had je een baan licht, maar in Alkmaar was het veel meer verspreid.’
Die verschillende keuzes voor het licht waren afgestemd op de twee verschillende ruimtes. Volgens videokunstenaar Henk Dekker heeft de gigantisch donkere loods in Hoorn wel degelijk een bepaalde keuze afgedwongen: ‘De ruimte had duidelijk een baan van licht nodig. Het onzinnig om daar een totaaltje te maken.’ In tegenstelling tot de witte tegelruimte in Alkmaar, waar de spelers constant te zien waren, kon er in Hoorn in en uit het licht gestapt worden. Op die manier heeft de ruimte een belangrijke invloed gehad op keuzes wat betreft speelstijl. Speler Astrid Stam: ‘Ik had in het proces soms echt het idee dat we ten dienste stonden van de ruimte en niet andersom. Je gaat naar de ruimte toe om er te spelen, maar uiteindelijk dwingt de ruimte je de manier waarop je speelt. Als dat samenspel eenmaal klopt, wordt je als speler weer de baas over de ruimte.’ Dat proces, in die volgorde, is voor regisseur Lyda Tijsen erg belangrijk geweest: ‘Het is juist goed als je het gevoel hebt dat de ruimte nog moet gaan meespelen. Beter dan dat je je eigen vooraf geënsceneerde voorstelling maar in de ruimte ‘plant’. Dan maak je geen locatietheater meer, maar theater op locatie.’
De speelstijl in Alkmaar veranderde vooral op de manier waarop de spelers zich fysiek tot elkaar verhielden in de ruimte. In sommige scènes waren ze veel dichter bij elkaar dan in Hoorn, waar ze meer onderdeel vormden van afstandelijke ‘theaterplaatjes’. Tijsen kan zich nog goed herinneren hoe deze verschillende stijlen zijn ontstaan: ‘De ruimte in Hoorn had van zichzelf al zo’n dramatische zeggingskracht, dat ik daar iets tegenover wilde zetten. Als je daar op gevoel gaat spelen, wordt het haast rood op rood. Dan wordt het echt dubbel leed. Vandaar dat we met een vertellende toon gewerkt hebben, waardoor je wat afstand krijgt en het publiek het verhaal wat makkelijker tot zich kan nemen. In Alkmaar moest er echter veel meer leven en fysiek spel in, want dat was al zo’n kille en kleine ruimte.’ Hoewel Tijsen zich hiervan bewust was, denkt ze ook dat de manier waarop je in een andere ruimte gaat spelen organisch gebeurt. ‘De constante zichtbaarheid van de spelers dichtbij het publiek heeft bijvoorbeeld voor een totaal andere speelstijl gezorgd, maar eigenlijk zonder dat je daar van te voren echt mee bezig bent. Het is een speelstijl die ontstaat door de ruimte.’
Ondanks de ogenschijnlijke technische beperkingen van de ruimte en de korte tijd waarin de voorstelling gemaakt moest worden, zijn de makers toch erg tevreden over het tweede proces en de versie die daaruit is voortgekomen. Tijsen: ‘Ik vind het bijzonder dat we in zo’n korte periode toch een hele andere voorstelling hebben kunnen maken. Hoewel de manier van spelen enerzijds minder inlevend was door de lichtere toon en het spelen voor de camera, was het in Alkmaar wel intiemer door de kleinere ruimte. Dat is een groot verschil met de voorstelling in Hoorn, die afstandelijker en meer beschouwend was.’ Volgens videokunstenaar Henk Dekker hebben de beperkingen onverwachts een meerwaarde opgeleverd als je het eindresultaat bekijkt: ‘Door het ontbreken van veel mogelijkheden in Alkmaar werden we gedwongen heel veel materiaal weg te gooien. Dat heeft echter wel ontzettend veel winst gebracht, omdat daardoor de ‘blokjes’ die we in Hoorn hadden verdwenen, waardoor het in Alkmaar veel meer een lopend geheel werd. Beperking kan dus ook voor een bepaalde schoonheid zorgen.’

De smaak te pakken
Na dit leerzame theateravontuur in Alkmaar neemt Het Gezelschap nog lang geen afscheid van haar Alice #2. Door Theaterwerk NL zijn de makers uitgenodigd de voorstelling voor een derde keer te ensceneren tijdens de Theater4daagse in Zwolle. In een scheepsmotorenfabriek zal het Gezelschap Alice #2 ensceneren als voorbeeld van een geslaagde multidisciplinaire locatievoorstelling voor kunstvakstudenten uit het hele land. Vanwege de nóg kortere tijd zijn de makers van plan meer terug te grijpen naar de enscenering uit Hoorn dan tijdens het proces in Alkmaar het geval is geweest. Tijsen: ‘In Zwolle willen we veel meer de oude voorstelling uit Hoorn meenemen, omdat het niet reëel is om te bedenken dat je binnen zes dagen de boel op orde kan hebben. Het kost absoluut tijd om een locatievoorstelling te maken, dat hebben we zeker geleerd. Want je moet de ruimte toe-eigenen en daar zit dus tijd in. Dat red je niet binnen zes keer. Dan zet je toch iets neer wat je al hebt, en dat vertaal je dan naar een andere ruimte. Het zal er natuurlijk wel anders uit te komen te zien, maar ik heb niet voor niets om een grote ruimte gevraagd, zodat we een soortgelijke voorstelling kunnen reproduceren. Er is natuurlijk ruimte om elementen van de voorstelling in Alkmaar te gebruiken, maar nog weet je dat niet eerder dan dat je daar staat.’
Dat Het Gezelschap de smaak te pakken heeft gekregen, blijkt wel uit hun plannen om de voorstelling in 2007 te gaan vertalen naar de kleine theaterzaal. De artistieke uitdaging van de makers is om - net als bij de locatieproducties - een geschikte speelstijl te vinden die past bij de ruimte waarin ze gaan werken, om op die manier een volledige integratie te bewerkstellingen van alle ingezette disciplines. Naast dat dit een voorzetting is van hun onderzoek, biedt het de makers ook de kans zich nog verder in het stuk te verdiepen. Door tijdens de repetities te starten met film, geluid en lichttechniek, kunnen de makers mét de ruimte gaan repeteren in plaats van in de ruimte. En de volgende stap? Tijdens de repetities wordt gniffelend gefantaseerd over een televisieadaptatie of een hoorspel. Wordt vervolgd...?

De derde versie van Alice #2 in de scheepsmotorenfabriek was op 5 en 6 oktober te zien tijdens de Theater4daagse te Zwolle.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten